Welkom

Zes jaar oud was ik. De ouders van mijn hartsvriendinnetje hadden hun caravan met voortent staan op een kampeerboerderij in de Achterhoek. Mijn zusje en ik mochten komen logeren. Zo begon het.

Het jaar erop leenden mijn ouders een vouwwagen en gingen wij daar ook een paar weken kamperen. Nog een jaar later kochten wij een piepklein caravannetje met een enorme voortent en namen een seizoenplaats op diezelfde kampeerboerderij.

Van april tot in september reden wij elke vrijdag na school vanuit Amsterdam daarheen. Alle vakanties brachten we daar door. Omringd door caravans en tenten met gezinnen met kinderen van mijn leeftijd, uit het hele land. Uit Den Haag en Breezand. Uit Hoorn en Klazienaveen. 

Op de boerderij woonden twee meisjes, de dochters van de boer. Zij hadden een eigen huisje, ’t Huuske, in een hoek van een schuur. De uitvalsplek voor al onze avonturen op het enorme terrein en in de omgeving. Alles wat we maar bedenken konden, kon gewoon. De vrijheid!

Werd het herfst namen we afscheid van elkaar: “Tot in de lente!”. We zagen en spraken elkaar maanden niet tot het Pasen werd en wij het spelen weer oppakten.

Ook toen ik ouder werd, niet meer meeging in de weekenden en mijn eigen reizen in de vakanties maakte, bleef ik daar elke zomer terugkomen. Om uit te slapen na een strandvakantie in Portugal. Om bij te komen na een paar weken kinderkampen leiden. Om een break te hebben van het hectische werken als manager in de horeca. Het was in 2009, mijn vader was het jaar ervoor overleden, dat ik de caravan met voortent en de seizoenplaats van mijn moeder overnam en met man en kinderen de zomers daar ging doorbrengen.

Natuurlijk veranderde de plek. Na elke winter was er wel iets nieuws te ontdekken. Een nieuw pad, een extra weitje, twee hertjes erbij, een geit minder, een ander wasgebouw. De kampeerboerderij werd camping. De camping werd groter. De dochters namen het bedrijf met hun gezinnen over. De boerderij werd woonhuis. En tegelijk veranderde de plek ook niet. Het gevoel van tijdloosheid, vrijheid en een tweede thuis, dat mijn vader en moeder daar toen herkend hebben, is gebleven.

Afgelopen zomer toen er van alles aan de hand was en tegen zat, frustratie en onmacht elkaar afwisselden, vond ik daar op die plek, bij de dochters het ware welkom zijn. Eerst was daar een gebaar, een cadeau, waarbij ik niet goed wist wat ik er tegenover moest zetten. Voor wat hoort wat, toch? En vervolgens een paar woorden die verder reikten dan het gebaar: “Het is goed zo, dit doen wij voor jou, neem het maar aan”. Ik liet los, rust, overgave. En voelde alleen maar warmte.

Ik vraag mij sindsdien af, wat daar gebeurde. Ik ontving iets, zonder tegenprestatie te leveren, en kwam niet ‘rood’ te staan. Maar het was meer dan dat. Iets werd mij ineens bewust. Iets wat daar is. Het gevoel ergens bij te horen, deel van uit te maken, er te mogen zijn, welkom te zijn. De vanzelfsprekendheid dat je er mag zijn – niet per se vanzelfsprekend voor mij.

Het gaat om meer dan het huren van die seizoenplaats, het zit dieper dan bij een vriendschap die je onderhoudt. Het is een verbondenheid met de plek en de mensen, een gedeeld verleden, een echo van de band tussen hun vader en die van mij, een welhaast onvoorwaardelijkheid waar ik alleen maar diep dankbaar voor kan zijn.

Voor Jolanda en Marieke